− 14/12/02, 00:00
recensie Welke klassiekers moeten in de 21ste eeuw nog gelezen worden? Deze maand test Rob Schouten de houdbaarheid van Nederlandse naoorlogse romans. .
.
Harry Mulisch' roman 'Het stenen bruidsbed' herlezen is als een lang geleden kwijtgeraakte foto weer onder ogen komen: je wist wie er op staan, misschien zelfs de gelegenheid, maar niet hoe ze kijken en hoe de achtergrond eruitziet. Uit 'Het stenen bruidsbed' herinnerde ik me de namen van de hoofdpersonen, Corinth en Hella, zelfs vaagweg wat andere figuren met goede Duitse namen, Günther, Ludwig, Schneiderhahn, verder dat het om een Amerikaanse piloot gaat die in de oorlog Dresden heeft gebombardeerd en na de oorlog terugkeert naar de inmiddels uit het puin verrezen DDR. En o ja, hij is tandarts, ook iemand die in steen boort, om zo te zeggen. Het verhaal en de poppetjes..
Maar ik was vergeten dat Mulisch' roman zo experimenteel in elkaar zit, dat ze allerlei onverklaarde, bizarre kanten heeft en dat ze in het algemeen veel meer lezersinzet vereist dan andere naoorloogse evergreens, 'De Avonden', 'Nooit meer slapen', 'De donkere kamer van Damocles'..
Het eerste wat opvalt is dat het boek nog veel dichter staat bij Mulisch' officiële debuut 'Archibald Strohalm', de roman van de Vijftigers als het ware, dan bij zijn latere werk. In onze postmoderne ogen maakt 'Het stenen bruidsbed', juist vanwege die eertijds experimentele kantjes, soms een wat bejaarde indruk..
Neem bijvoorbeeld de innerlijke monoloog van Hella Viebahn, de vrouwelijke hoofdpersoon en de one-night stand van ex-soldaat Corinth. Die is rechtstreeks geïn.
spireerd door de slotmonoloog van Molly Bloom uit 'Ulysses' van James Joyce, op zo'n manier dat de huidige lezer zich afvraagt waar Mulisch het lef vandaan haalde. Maar in 1959 was er misschien nog niet zoiets als het allerwegen bezonken erfgoed van Joyce. Een fragment: ,,Zonder hoed loopt hij buiten en nooit een jas, hoe moet ik nu morgen wakker worden en naar het kongres gaan en hem zien en hij groet beleefd en zegt u omdat ik het hem vroeg en ik wil niet proberen het te begrijpen, ik zag het in zijn ogen, ik ben hem kwijt en het is niet te begrijpen, ik zag het alleen nog bij HILDEGARD, begreep ik dan HILDEGARD met twee laarzen aan en een pistool bungelend op haar heupen toen ze lachend tegen ons langskwam met een emmer vol hoofden' et cetera..
Het heeft haast iets komisch, deze onhandige introductie via Hella's inner speech van de kampbeul Hildegard, die iets uit Hella's verleden moet verklaren. Iets soortgelijks geldt voor de drie zangen vanuit de cockpit waarin Norman Corinth en zijn kompanen Duitsland bombardeerden, lyrische intermezzi in de trant van Homerus die misschien poëzie verlenen aan het verhaal maar inmiddels vooral virtuoos geschal lijken. Maar het is natuurlijk geen schande dat een roman uit de jaren vijftig ook iets van de letterkundige gewoonten uit die tijd weerspiegelt. Je herkent intussen al volop de schrijver die het niet bij een verhaal of een fabel laat zitten, maar die zelf aan de slag gaat, als de alchemist die hij zich altijd gevoeld heeft..
Psychologie, die oude steunpilaar van het overgrote deel van de romanliteratuur, is nooit Mulisch' sterkste kant geweest. Eigenlijk zijn Norman Corinth, Hella en Schneiderhahn slechts trekpoppen van de geschiedenis, en dat geldt al helemaal voor de hoofdpersoon met zijn zowel naar de Noorse als naar de Griekse wereld verwijzende naam: hij belichaamt de door de oorlog verscheurde mens. ,,Ik ben een onder Agamemnon gesneuvelde griek, die nog leeft', luidt een van de beroemdste zinnen uit het boek, om aan te geven dat hier geen volbloed mens aan het woord is. Als je deze roman en meer van dat vroege werk van Mulisch ergens wilt plaatsen, is het in de buurt van het Duitse expressionisme: het verhaal, de geschiedenis voldoet niet meer, je zult ook de verbrokkeling van alles en iedereen vorm moeten geven. Mulisch probeert eerder het zenuwstelsel van de mens en van zijn tijd weer te geven dan de buitenkant..
Ik probeer me voor te stellen hoe mijn ouders dit lazen, waarschijnlijk evenzeer geschokt door de harde visies op de waanzin van de oorlog als door de vrije zeden. Op ons maken die laatste weinig indruk meer. ,,Op hetzelfde ogenblik groeide zijn kracht in zijn broek: een kanon, dat uit zijn kamoeflage in de Atlantik Wall tevoorschijn schuift over de zee', lees ik en ,,Hij dacht, één schot in haar en ik verrijs als de Goddelijke Jongeling, die zij niet zal herkennen'. Het wordt ons wel ingepeperd dat oorlog en liefde verwant zijn. Dat stenen bruidsbed is inmiddels groen uitgeslagen. Maar te midden van al die tijdgebonden ornamenten herken je toch ook geregeld de Mulisch die nog bevalt, die van de scherpe, prikkelende kijk op de geschiedenis en op de mens als pion in een duister schaakspel. Aldus klinkt onze magiër van het duizelingwekkende, bij monde van Corinth, over de onkenbaarheid van het verleden: ,,maar wij kunnen er niet eens over denken, Herr Schneiderhahn, want wij weten het niet omdat wij zelf veranderd zijn en wij zouden terug moeten reizen om het te weten te komen, maar dan zouden wij weer niet hier zijn en niet veranderd. Wij kunnen helem l niet denken, want iedere schakel is een deel van een andere ketting; wij denken, maar iedere sekonde is het een ander die denkt, ergens anders op een andere aarde, zei hij - wij zijn een oneindig aantal anderen.' Het had ook drieëndertig jaar later in 'De ontdekking van de hemel' kunnen staan. Zo te zien is Mulisch minder onkenbaar dan de wereld..
Add comment
Comments